Na pakweg een half uur vliegen neemt een persoon voorin de economy het initiatief en duwt zijn/haar rugleuning zachtjes een paar centimeter naar achteren.
Het is de stilzwijgende toestemming voor de passagier achter hem hetzelfde te doen. Heel behoedzaam, alsof het je overkomt, met een gezicht van: ‘ik weet eigenlijk niet wat ik doe’. Een domino-effect volgt: als de Grote Golf van Hokusai deinen alle rugleuningen in de economy ritmisch naar achter. Op een kleine minderheid na. Dat zijn de anti-rugleuningverstellers die het hoofd schudden om zoveel onbeschaafdheid. Zij blijven als een martelaar de volle vijf uur rechtop zitten en verwachten dat alle medepassagiers hetzelfde doen.
Voor mij is het zonneklaar: die knop zit er niet voor niets, die knop heeft een reden, die knop is het enig overgebleven luxe-verzetje dat de economy-passagier nog rest. Wie wil er nou niet leunen op weg naar de vakantie?
Geen kwaad woord over de anti-verstellers, want zij lijden aan het Stockholmsyndroom. Een psychologisch verschijnsel dat soms optreedt tijdens een gijzeling. De gegijzelde krijgt sympathie voor de gijzelnemer, in dit geval de airline. Airlines proppen steeds meer economy-stoelen in een toestel. Geen wet die het verbiedt. Je wringt je met een schoenlepel in je stoel. Je houdt je adem in en je rug recht. Je vervloekt de buurman voor je, die twee centimeter achteroverleunt.
De hele column van Harri lezen? Ga dan nu naar de nieuwste uitgave van Reisbizz Magazine.